Over Hoorn
De oudste geschiedenis van de stad Hoorn (horn = hoek van de dijk) werd vastgelegd door stadsarts Dirk Seijlmaker, beter bekend onder zijn Latijnse naam: Velius. In zijn Kroniek van Hoorn geeft hij een goed beeld van het leven in de 17e eeuw en biedt hij ook één van de theorieën over het ontstaan van Hoorn. Volgens overlevering zou de stad gesticht zijn door drie bierbrouwende broers uit Hamburg.
Velius
Velius heette eigenlijk Dirk Seijlmaeker. Hij leefde in de 17e eeuw en in die tijd was het de gewoonte om, als je gestudeerd had, een Latijnse naam aan te nemen. Velius was een geleerd man: hij had medicijnen gestudeerd en was stadsarts van Hoorn. Het optekenen van de geschiedenis van Hoorn deed hij erbij als hobby. Velius legde niet alleen vast wat er in zijn eigen tijd gebeurde, maar probeerde er ook achter te komen hoe en wanneer Hoorn was ontstaan. Velius verhaalde dat in de 13e eeuw Denen,Bremers en Hamburgers hun koopwaar losten aan de Roode Steen. Ze verkochten hunwaren aan kooplui op het land of ruilden ze tegen andere goederen. Drie broers uit Hamburg besloten om ter plaatse pakhuizen te bouwen om hun koopwaar te kunnen opslaan. Zo verrezen de eerste drie huizen op de Roode Steen. Spoedig ontstond er een gehucht dat eenvoudig werd aangeduid als ’hoek’ of op z’n middeleeuws ’horne’, naar de ligging in een hoek of bocht van de toenmalige dijk. Zijn standbeeld (1981) staat op het Nieuwland.
Wie de ontstaansgeschiedenis van Hoorn wil blootleggen, is eigenlijk op zoek naar de ontbrekende stukjes van een ingewikkelde legpuzzel. Want niemand kan bevestigen dat de geschiedschrijver Velius gelijk had, toen hij schreef dat de eerste huizen van de stad in de buurt van de Roode Steen werden gebouwd.
Het bewijsmateriaal zit verstopt in de grond. Archeologisch onderzoek kan duidelijkheid verschaffen, maar vindt slechts mondjesmaat plaats. Zoals na de brand in de Winston bioscoop en na de sloop van de brandweerkazerne aan het Kleine Oost, beide in 2000.
Wel is duidelijk dat Hoorn ruim 700 jaar (ca. 1300) geleden is ontstaan als een piepkleine buitendijkse nederzetting aan de monding van een riviertje, dat uitmondde op het Hoornsche Hop en later de Gouw werd genoemd. Ter bescherming tegen overstromingen legden de mensen een dijk aan. Bij de kleine buitendijkse nederzetting van Deense en Noord-Duitse kooplieden, sloten zich binnendijkse boerderijen aan.
In 1341 werd de Nieuwendam aangelegd als laad- en losplaats; langs het Noord en het Oost kwam lintbebouwing.
Stadsrechten
De Hoornsche Hop was een uitstekende ankerplaats, waar de schepen goed beschut lagen. De Gouw die verderop overging in de Wijzend en Rijsdam zorgde voor een gunstige verbinding te water met het hart van West-Friesland. Dankzij deze gunstige ligging aan het water ontstond er al snel een levendige handel. Het dorpje groeide uit tot een stad, die een naam kreeg naar de ligging in een bocht van de dijk. ”Horne’ is het middeleeuwse woord voor bocht of hoek. In 1357 kreeg Hoorn stadsrechten van graaf Willem de Vijfde. De stad moest er flink voor betalen, maar kreeg er veel vrijheden voor terug. Het document waarop de stadsrechten staan vermeld, is nog altijd aanwezig in het Streekarchief. Dit vel perkament is het oudste document dat het archief bezit.
Het veertiende-eeuwse Hoorn was kleiner dan de binnenstad van nu. De mensen woonden in houten huizen langs de dijk en enkele wegen landinwaarts. Het land binnen de dijk was moerasachtig, vandaar dat de eerste huizen en de eerste (houten) kerk een plek kregen aan de zeezijde van de dijk. Pas na verloop van tijd ging men stukjes moeras dempen en binnendijks bouwen. Omstreeks 1400 werd het eerste gedeelte van de Gouw voor een deel gedempt.
De Rode Steen, werd het centrum voor handel, bestuur en rechtspraak. Bij de hoek met de Kerkstraat heeft tot 1797 het stadhuis gestaan. Op het plein vonden de terechtstellingen door onthoofding plaats. Terechtstellingen door ophanging werden buiten Hoorn voltrokken, aan ’Galgenbocht’ langs de dijk richting Scharwoude.
Bier
Volgens de Hoornse geschiedschrijver Theodorus Velius moet Hoorn op deze plek zijn ontstaan. Drie broers uit Hamburg (’brouwers van haer neeringhe die daer veel met haer Bieren quamen handelen’) bouwden er in 1316 een herberg en drie huizen. Archeologisch onderzoek heeft intussen aangetoond dat de eerste bebouwing van Hoorn van vroeger datum moet zijn.
Kaas
Toch kan de Roode Steen gezien worden als het centrale punt van waaruit de stad zich heeft ontwikkeld. Boeren uit de omgeving brachten er hun agrarische produkten op de markt, kooplieden dreven er handel en er verrezen overheidsgebouwen als het stadhuis (1420), de Waag (1609) en het Statencollege (1632). Door de gestage handel in zuivelproducten (er werd tweemaal per week markt gehouden) kreeg het plein de naam Kaasmarkt. Op het Waterschapshuis, Grote Oost 6, is nog een gevelsteen te zien waarop twee kaasdragers staan afgebeeld. Officieel heeft de Roode Steen sinds 1888 twee namen: zowel Roode Steen als Kaasmarkt.
In 1357 kreeg (of beter: kocht) Hoorn stadsrechten. Graaf Willem V (1354-1358) in conflict met zijn moeder keizerin Margaretha, had dringend behoefte aan geld om zijn manschappen te kunnen betalen. Tegen betaling van 1550 schilden, een munt ter waarde van anderhalve gulden, kreeg Hoorn het fel begeerde poortrecht. Vele oude gebouwen laten zien dat de stad een belangrijke functie had voor de regio: de Waag, het Stadhuis, het Proostenhuis en het Stynhuis (nu het Westfries Museum).
Visserij, handel en scheepvaart waren de belangrijkste bestaansmiddelen van de bewoners van Hoorn. De bevolking van Hoorn bestond in die tijd grotendeels uit boeren, schippers en geestelijken. De boeren verdwenen geleidelijk uit het stadsbeeld, toen Hoorn groter werd. De kloosters met hun grote tuinen namen maar liefst een kwart van de oppervlakte van de stad in beslag. De schippers hielden zich vooral bezig met handel overzee en met haringvisserij. Haring was het belangrijkste volksvoedsel. Het gebreide haringnet was een Hoornse uitvinding, die de vangst van grote hoeveelheden haring mogelijk maakte. Door de handel en visserij ontstond er ook wat industrie, met name op het gebied van de houtbewerking en de scheepsbouw, zoals ankersmederijen, touwslagerijen en zeilmakerijen.
Steeds meer ambachtslieden, handelaars en vissers vestigen zich in de stad. Ook in Hoorn komen de gilden tot bloei. In de Oosterkerk is een aantal gilden afgebeeld in glas-in-lood. Hoorn ontwikkelt zich tot een marktplaats van betekenis. Landbouwproducten van het rijke West-Friese platteland worden in Hoorn verhandeld om te worden doorverkocht of geëxporteerd. De Roode Steen heet in de volksmond nog altijd de kaasmarkt. Tijdens jaarmarkten reden wel duizend karren de kazen af en aan.
Vanaf de vijftiende eeuw werd steeds meer in steen gebouwd. Dit gold zeker voor belangrijke gebouwen zoals het stadhuis, dat een plaats kreeg aan de markt bij de Roode Steen, die in 1420 werd vergroot.
De stad had een goede verstandhouding met hertog Filips van Bourgondië. Daarom werd in 1436 de rechtspraak over een groot gebied in Hoorn geconcentreerd. De handel op de Oostzee en de Rijn, en naar Frankrijk en Engeland bloeide, maar bracht ook letterlijk kapers op de kust. Vooral Grote Pier (van Heemstra), een Fries in dienst van Karel van Gelder, was berucht.
In 1481 woedde een grote stadsbrand.
Vismarkt
In 1508 werd de Vismarkt vergroot en als vismarkt in gebruik genomen. Uit die tijd dateren ook de (Italiaanse) Zeedijk en het Baatland, mogelijk opgeworpen op (restanten van) buitendijks of buitengedijkt land. Beide komen voor op de oudst bekende kaart van Hoorn van Jacob van Deventer uit 1560. De lage (Italiaanse) Zeedijk is lange tijd een deel van het waterfront van Hoorn geweest, zonder huizen aan de zeezijde. In 1648 is deze dijk verhoogd tot boven gemiddelde vloedhoogte. Toen zijn er ook huizen aan de zeezijde gebouwd, met name door kooplieden en reders op het Middellandse Zeegebied en kreeg de dijk de naam Italiaanse Zeedijk. Achter de huizen aan de zeezijde van de Italiaanse Zeedijk lag langs de Westerhaven (Grashaven) een brede kade met hopen ballastzand voor leeg uitvarende schepen. Vandaar (vanaf 1648) de naam Achter (de Italiaanse Zeedijk), op ’t Zand.
Tulpen
Jaarlijks brengen vele tienduizenden toeristen een bezoek aan de bollenstreek tussen Haarlem en Leiden. Zij zullen niet weten dat niet de bollenstreek, maar West-Friesland de belangrijkste leverancier van tulpenbollen in Nederland is.De band tussen Hoorn en de tulp gaat ver in de geschiedenis terug. Ter herinnering aan deze historische verbintenis is ieder jaar, tijdens de bloeiperiode van de tulp, in de hal van het Westfries Museum een vitrine ingericht met afbeeldingen van tulpen op tegels, prenten, merklappen, zilver en porselein. Een mooi verhaal uit de geschiedenis van Hoorn gaat over de bollenrazernij in de jaren 1636 en 1637, ook wel de tulpomanie genoemd. Tulpen zijn dan een gewild artikel en gelden voor de gewone man als een goede belegging. Er worden soms waanzinnige prijzen voor een enkele tulpenbol betaald, pure windhandel. Hoornse kooplui doen daar volop aan mee. De sociale gevolgen zijn enorm: arme mensen worden in korte tijd rijk en rijke mensen zetten hun hele vermogen op het spel. Heel even is een tulpenbol net zoveel waard als een huis!
De prijs kan wel oplopen tot 5000 gulden. Bekend is de transactie waarbij één tulpenbol goed is voor twee lasten tarwe, vier lasten rogge, vier vette ossen, acht vette varkens, twaalf vette schapen, twee okshoofden wijn, vier tonnen achtguldenbier, twee tonnen boter, duizend pond kaas, een bed met toebehoren, een pak kleren en een zilveren beker. Er zijn Horinezen die bij hun bed een alarmbel aanbrengen, die met de tulpen in hun tuin in verbinding staat. In 1637 stort de dwaze handel als een kaartenhuis ineen. Er zijn in Hoorn nog altijd gevelstenen te zien die aan de tulpomanie herinneren, zoals die op het Kleine Oost, schuin tegenover de Oosterpoort. Het huis heet dan ook ‘De Tulp’. Op de plek waar nu de Cyriacuskerk staat, stond vroeger een huis dat ‘De Drie Tulpen’ heette. Het huis is verdwenen, maar de gevelsteen is bewaard gebleven en te zien in het Westfries Museum. Een replica van deze steen is aangebracht in de gevel van het centrum achter de Cyriacuskerk.
Scheepsjongens van Bontekoe
Hoorn kan putten uit een rijke zeevaarthistorie, met als hoogtepunt de zestiende en zeventiende eeuw. Hoornse schippers en kooplieden staan in die tijd bekend om hun vindingrijkheid, hun doorzettingsvermogen, hun ondernemingslust en hun slimme koopmanschap. Onder het motto ’de kost gaat voor de baat uit’, zijn ze bereid risico’s te nemen. Hun avonturen spreken nog altijd tot de verbeelding. Uitgever Jan Jansz Deutel weet de belevenissen die hij uit de mond van de Hoornse schipper Bontekoe optekent zo raak te beschrijven, dat het scheepsjournaal bestseller wordt. Elke scheepsjongen heeft in die tijd twee boeken in zijn scheepskist: de bijbel en het journaal van Bontekoe. Geestelijke bagage voor onderweg. De eerste uitgave verschijnt in 1646, nu al meer dan 350 jaar geleden. De menselijke kant van de schipper, zijn angsten, zijn twijfels, zijn onzekerheid, de moeilijke beslissingen die hij moet nemen, maken het boek ook nu nog het lezen waard.
WIC en VOC
In de 16de eeuw ontwikkelde Hoorn zich tot de voornaamste in- en uitvoerhaven aan de Zuiderzee. Aan deze economische bloeiperiode kwam een einde door de opkomst van Amsterdam. Omstreeks het midden van de eeuw werd de Karperkuil gegraven en steeds werden nieuwe havens aangelegd: eerst de Vollerswaal en in 1609 de Nieuwe Haven. Ook kreeg Hoorn een nieuwe vestingwal.
Ook de betekenis van de stad als bestuurscentrum groeide. Voor het Noorderkwartier zetelden er de Gecommitteerde Raden en (bij toerbeurt) het College van de Admiraliteiten. Er waren ook kamers van de Oost-Indische en West-Indische Compagnie.
De Nieuwe Oosterpoort werd in 1578 gebouwd. In 1601 is er aan de bovenkant een wachthuisje bijgebouwd.
De vroegrenaissance gevel van het St.-Jansgasthuis is uit 1563. De Waag is van 1609. De drie mooie Bossuhuizen stammen ook uit deze periode. Het gebouw, waarin de Gecommitteerde Raden zetelden, werd in 1632 gebouwd.
In de 17de eeuw werd Hoorn een van de belangrijkste havensteden in Holland en vele belangrijke instellingen vonden in de stad een plaats. De Munt, de Admiraliteit (marine), De Noordsche Compagnie, het Oost-Indisch Huis (1665) en de Geoctroyeerde Westindische Compagnie. In het midden van de 17de eeuw werd een dubbele rij palen in zee geheid. Zo ontstond een buitenhaven die bijna net zo groot was als de hele oude stad. Door het water achter die palen dicht te gooien, ontstonden tussen 1662 en 1668 het Oostereiland en het Vissereiland.
De 16e en 17e eeuw waren voor Hoorn een tijd van welvaart en grote bloei. De stad werd hoofdstad van West-Friesland: de Gecommitteerde Raden van West-Friesland en het Noorder Kwartier zetelden er vanaf de oprichting in 1573 tot aan de oprichting van de Bataafse Republiek in 1795. Ook waren er zogenaamde Kamers van de Verenigde Oost-Indische Compagnie en van de West-Indische Compagnie opgericht. Voor de walvisvangst komt een Noordse Compagnie (1614-1642), ook wel Compagnie van Spitsbergen genoemd. Honderden schepen voeren vanuit Hoorn de zeeën over en ontdekten nieuwe handelsroutes. Op de wereldkaart is te zien hoever de schepen wel kwamen, als je naar het zuidelijkste puntje van Zuid-Amerika kijkt. Dat heet nog altijd Kaap Hoorn. De route langs deze zuidpunt werd ontdekt door de Hoornse ontdekkingsreiziger W.C. Schouten.
Specerijen
Jaarlijks voeren er bovendien schepen vanuit Hoorn naar Indië, in opdracht van de Verenigde Oost-Indische Compagnie. De eerste multinationale handelsonderneming, zoals de VOC kan worden beschouwd, bracht grote rijkdom. Schepen voeren vanuit de Hoornse havens via het Marsdiep tussen Texel en Den Helder naar Indië en keerden beladen met peper en andere specerijen terug. De namen op de pakhuizen aan de Hoornse havens herinneren nog aan die rijke periode. De drukste handelsroutes lagen dichter bij huis, die voeren kriskras door Europa. In Polen werd bijvoorbeeld voor een zacht prijsje graan gekocht, dat naar Italië getransporteerd werd en daar tegen een dikke winst werd verkocht. Uit Noorwegen werd goedkoop hout gehaald om schepen van te bouwen. Naast handel en scheepvaart werd de landbouw beoefend. De lakenweverij en de goudsmederij bereikten een hoog niveau.
De achttiende eeuw was voor Hoorn een periode van uiterlijke welvaart. Er werden toen nog enige spectaculaire bouwwerken neergezet, maar er brak een tijd aan van armoede en verval. Het bruisende leven van de wereldhandelsstad behoorde tot het verleden. In de Franse tijd werd het bestuur van het land gecentraliseerd. Daardoor verloor Hoorn zijn betekenis als bestuurscentrum. Hoorn dommelde in en werd een slapend stadje aan de Zuiderzee. In het Logement van Gecommitteerde Raden van het Noorderkwartier werd in 1796 het stadhuis gevestigd.
Marktstad
Na het vertrek van de Fransen, in 1813, kwam de achteruitgang tot stilstand. Het was net of de stad zich van de zee afkeerde en het gezicht naar het achterland wendde. Hoorn werd een stad van marktkooplieden en winkeliers; het ging zich toeleggen op de handel in zuivelproducten en landbouwzaden. Meer en meer werd het een marktcentrum voor het West-Friese platteland. Kaas was het voornaamste handelsartikel in het 19e eeuwse Hoorn. Maar ook de goud- en zilversmeden deden goede zaken; die maakten bijvoorbeeld de sieraden voor de prachtige West-Friese boerinnenkostuums. Ook waren er in Hoorn veel zadelmakers en tabaksfabriekjes. Er kwam een militair garnizoen en een gevangenis. En er werden veel scholen gebouwd.
Helaas was het ook een tijd waarin veel stedenschoon verloren ging. Zo ging de fraaie Grote Kerk aan het Kerkplein in vlammen op (er werd wel meteen een nieuwe, minder mooie gebouwd) en oude gebouwen, zoals enkele stadspoorten, werden gesloopt omdat men vond dat ze in de weg stonden voor het verkeer. Om dezelfde reden werden er ook grachten gedempt. Want men verwachtte dat er na de aanleg van de spoorweg veel verkeer naar Hoorn zou komen. Maar dat gebeurde pas veel later, in onze eigen tijd, toen er veel Amsterdammers in Hoorn kwamen wonen.
In het laatste kwart van de 19e eeuw begon de stad weer betekenis te winnen, doordat ze een regionaal centrum werd voor handel en zorg. In 1876 werd Stadsschouwburg Het Park gebouwd. De huidige Grote Kerk (hervormd), de (katholieke) kerk van Cyriacus en Franciscus en het station waren laat-19de-eeuwse bouwwerken in neorenaissancevormen.
Rond 1900 werden veel oude bouwwerken gerestaureerd of gedeeltelijk herbouwd. Voorbeelden zijn het gebouw van het West-Fries Museum, de Waag en de Nieuwe Oosterpoort.